toledot yeshu, nederlands

De sage van Jezus (6)

Opnieuw ging Jezus naar de tempel om aan het geheim van de onuitspreekbare naam te komen. Dat jaar viel Pesach op een sabbatsdag. Op de vooravond van Pesach reed Jezus samen met zijn discipelen Jeruzalem binnen, hij reed op een ezel. Velen bogen zich voor hem. Met driehonderdtien van zijn volgelingen, ging hij de tempel binnen.

Eén van hen, Judas Iskariot, waarschuwde de wijzen dat Jezus in de tempel was, dat zijn volgelingen een eed gezworen hadden op de tien geboden om zijn identiteit verborgen te houden, maar dat hij naar Jezus wilde wijzen door voor hem te buigen. Zo gebeurde het en Jezus werd opgepakt. Als naar zijn naam gevraagd werd, antwoordde hij steeds met een andere naam: Mattaï, Nakki, Boeni, Netzer, waarbij hij steeds een schriftcitaat op zichzelf betrok, waarbij de wijzen dat bestreden met een ander citaat.

Jezus werd op het zesde uur van de vooravond van Pesach gedood. Ze probeerden hem aan een boom te hangen, maar die brak, want toen Jezus de kracht van de onnoembare naam bezat, had hij uitgesproken dat geen boom hem zou dragen. Helaas was hij vergeten dit uit te spreken over de johannesbroodboom, omdat dit meer een plant is dan een boom. Hieraan hing hij tot het uur van het middaggebed, want er staat geschreven: “Zijn lichaam zal niet de hele nacht aan het hout hangen.” Ze begroeven hem buiten de stad.

De eerste dag van de week waarschuwden dappere volgelingen koningin Helene dat de vermoordde werkelijk de messias was en dat hij niet in zijn graf lag, hij was opgevaren zoals hij geprofeteerd had. Men zocht en zocht, maar het lichaam werd inderdaad niet in het graf gevonden waar het begraven was. Een tuinman had het uit het graf gehaald en naar zijn eigen tuin gebracht, waar hij het begraven had op de plaats waar het water van de bevloeiing stroomt.

Lees alle verhalen hier terug.